Knus op de bank blader ik door mijn fotoboek en ik beleef de reis van 2010 opnieuw. Via een oude pelgrimsroute fietste ik naar mijn eindbestemming: Tours. Ik hoef niet in het fotoboek te kijken om de herinneringen in mijn hoofd weer tot leven te wekken. De tocht volgende niet alleen door het Belgische en Franse platteland, langs rivieren, kanalen, sluizen. Het voerde ook langs een mooi gesprek met een pastoor. Langs oude in onbruik geraakte grensposten. Langs het hotel waar ik mijn fiets maar in mijn kamer moest parkeren in plaats van op de drukke parkeerplaats. Ik passeerde halverwege Parijs de Seine. Ik herinner me een steil landweggetje waardoor het uren leek te duren tot ik de camping bereikte. Amboise had een camping op een eiland in de Loire waar ik koffie en een gezellige avond kreeg van een Nederlandse vader en zijn twee kinderen. Maar ik herinner me vooral dat ik onderweg was geweest, enkel om op de eindbestemming met de trein onderweg te gaan naar huis.
Ik hou van onderweg zijn. Met veel
liefde en plezier trein ik door Nederland met als excuus op de
bestemming vrienden of familie te vinden. Maar van het treinen zelf
word ik rustig, door het reizen kan mijn hoofd even stilstaan. ‘s
Zomers fiets ik rondjes: door de duinen heen en door de polders,
dorpen en steden weer terug. Op de bank word ik onrustig, onderweg
ben ik vrij.
Iemand vertelde me ooit dat boeddhistische monniken
hun mandala’s tekenen in het zand zodat ze weg geveegd kunnen worden
als ze klaar zijn. Ik kleur met stiften voorgetekende mandala’s in en
gooi ze daarna in de papierbak. De monnik en ik zijn daarmee volledig
in lijn met Conficius woorden ‘De weg zelf is je bestemming’.
Nu
nog wachten tot mijn hoofd dat ook kan. Dat onderweg zijn, bezig
zijn, mijn stemmingswisselingen, het leven het doel zijn en niet het
eindpunt.