Rijdend van Brabant naar Leiden en weer terug heb ik ontelbare keren het Hollands Diep gepasseerd. Met aan de ene kant de openheid van de zee en aan de andere kant de knusheid van De Biesbosch. Met aan de ene kant Brabant en aan de andere kant Holland.
Tijdens deze tochten zag ik hoe de brug van de hogesnelheidslijn over het water werd aangelegd. Eerst de witte pijlers, daarna de delen waar de rails op liggen. De tijd dat ze met zand volgeladen wagons op de pijlers hadden gezet, omdat het leek dat ze in de modderige bodem verzakten.
Ik ben opgehaald in Dordrecht als de treinen niet reden, om via de Moerdijkbrug weer naar Brabant te keren. Met ingehouden adem heb ik voor de eerste keer met de Intercity Direct gereisd over die prachtige witte brug.
Rijdend van Brabant naar Leiden en weer terug keek ik altijd verlangend uit het raam. Alweer terug verlangend naar Brabant zodra de trein de brug had geraakt. Rijdend van Leiden naar Brabant zag ik in de verte de dijken en de polders die ik zo goed kende en slaakte ik een zucht van verlichting als de trein de brug af reed. Ik was weer thuis.
Tegenwoordig rij ik niet meer van Brabant naar Leiden en weer terug. Ik rij van Leiden naar Brabant en weer terug. Brabant is niet meer dan een mooie herinnering, de plek waar vrienden en familie wonen, waar ik mijn hart aan heb verloren, waar ik opgegroeid ben en waar ik vastenavond vier.
Maar ik woon nu in Leiden. Het knusse, Hollandse stadje dat ik in mijn armen heb gesloten. Het stadje waarin ik rondfiets, de dienstregeling van de bus waaraan ik verwend ben geraakt. De vele musea, de bioscopen en theaters. Als ik mijn bossen mis, wandel ik door polderpark Cronenstein of langs de grachten of fiets ik naar de zee of de vele meren en zie ik wat ik in Brabant mis.
Soms kijk ik verlangend terug naar Brabant als ik weer naar Leiden rij. Maar vlak na station De Vink is het ritme van de trein altijd even onregelmatig. Dan passeren we de brug over de Rijn. Glimlachend kijk ik naar buiten. Ik stop mijn spullen in mijn tas, ik trek mijn jas aan. Als ik het stationsplein zie, stoppen we en stap ik uit de trein.
Ik ben thuis.