Ik fiets in de vroege avondzon. Een onverwachts mooie lentedag. En ik fiets.
Schuin boven mij vliegen vliegtuigen. De Kaagbaan is vaak open met mooi weer en dan zie je altijd de machtige, zilvergrijze vliegtuigen afsteken tegen de strakblauwe hemel.
Ik trap meters onder mij weg, meters worden kilometers. Tijdens mijn fietstochten ben ik alert op de felle belletjes van de wielrenners, steevast gevolgd door de kreet ‘zij’. De ogen in mijn achterhoofd zien dan het wapperende handje van de koploper die aangeeft welke zijkant met ‘zij’ wordt bedoeld. Ik ben alert op de onhoorbare ouderen die op hun elektrische fietsen mij voorbij zoeven.
Ondanks de onverwachts mooie lentedag zijn er geen andere fietsers. Alleen ik en de vroege avondzon.
En bomen.
En boerderijen.
En polder.
Terwijl ik mijn meters wegtrap ben ik bij elke bomenrij nieuwsgierig wat ik erna zal aantreffen. Ik ken mijn skylines. In de polder herken ik van ver Zoetermeer, Alphen, Den Haag of Leiden. In de duinen zie ik Scheveningen, Katwijk, Noordwijk of Zandvoort.
Maar na elke bomenrij volgen nog meer bomenrijen. En boerderijen. En polder.
Naast mijn fietspad de gewone weg. Soms raast er een auto voorbij. Soms sukkelt een tractor. Ik waan mij veilig op mijn fietspad. Mijn fietspad en ik.
Mijn ogen glijden tevreden over het landschap. De vroege avondzon is aangenaam warm en aangenaam koel tegelijkertijd. De slootjes rondom mij staan droog. En ik realiseer me: de bomen, de boerderijen liggen niet in een polder met kaarsrechte tot de rand gevulde vaarten, ze liggen op landerijen. Hier is geen polder, hier zijn landerijen. En bomenrijen. En een vroege avondzon op een eerste mooie lentedag.
Schuin boven mijn hoofd ronken de vliegtuigjes. Ze ogen zo groot als de Boeing 737’ens die ik altijd aan de strakblauwe hemel zie. Boeing 737’ens ronken niet, zij maken schreeuwen. De één- of tweemotorige vliegtuigjes maken zich klaar om te landen. Niet op mijn Kaagbaan, maar op het prestizeuze Breda International Airport.
De vroege avondzon verliest van de vroege lente. Ze wordt langzaam killer. Net iets sneller trap ik mijn meters weg.
Het is niet mijn polder. Het is niet mijn skyline die ik zie. Er is geen skyline.
Het zijn niet mijn mensen waarmee ik fiets. Ik fiets alleen. Er zijn geen mensen
Het is niet mijn fiets waarmee ik fiets. Hij is blauw en geel en gehuurd.
Maar het is wel mijn eerste onverwachts mooie lentedag waarin ik weer mijn eerste meters trap.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *