Een viooltje dat onverwachts ergens de kop op steekt. Volrijpe aardbeien in mijn mond. De geur van stoofperen. Een rozenstruik die onverwachts opnieuw vele rozen geeft. Kinderen die met goudrode bladeren spelen. Dauw op het gras. Een dun laagje ijs op de grachten. Kattenpootjes in de sneeuw. Bollen die bloemen geven die je was vergeten. Pruimenbloesem. Zwellende knoppen als voorspeller van jonge bladeren, perenbloesem en een jaar met nog veel meer rozen.
De warme begroeting van de man die zijn sigaren rookt op zijn rollator voor zijn huis. De bloemen die ik in mijn haren stop, al ben ik daar eigenlijk veel te oud voor. Het gesprek met een fietsenverkoper dat begint met mijn dromen over de zomer en eindigt in een verhaal dat Jochem Meijer persoonlijk nog even kaartjes voor het voltallig personeel met aanhang geregeld heeft. De stralende ogen en lichte schaamte omdat de kaartjes gratis waren en hij vanavond op het podium reclame mag maken.
Als je goed op let kun je in je hele dag kleine glimlachjes vinden. Als ik niet kan opletten op de glimlachjes probeer ik me in ieder geval te verwonderen. Meestal zijn het kleine verwonderingen zoals blauwe druifjes, de geur van lenteregen, het klikken van mijn hakjes, een onverwacht teder liedje van Youp van het Hek, met een kop thee in de tuin zitten.
Maar soms zijn het grote verwonderingen.
Zoals een grote bouwvakker die in de opening van de bouwkeet een groot stuk rijstevlaai naar binnen loopt te werken. Ik verwonder me en blijf met een glimlach stilstaan. Of ik ook een stuk wil. Ik vind rijstevlaai vies. We praten over onbetrouwbare gaskachels, over mijn nummer dat ik niet wil geven. Zijn lach dat dat volkomen terecht is. Wat ik dan wel lust. Aardbeienvlaai. Morgen ‘same place, same time’ en dan zorg ik dat er aardbeienvlaai is.
Dat moment waarin de verwondering overgaat in een glimlach, en de glimlach in een warme lentezon.