“Wat wil je vanavond bereiken?” vraagt ze.
“Dansen,” zeg ik, “ik wil vanavond dansen.”
Ik wil mijn vingers laten dansen over de toetsen. Ik wil dansen met mijn vlinders. Ik wil ontsnappen aan mijn gedachten. Ik wil mijn tenen laten dansen. Ik wil steeds wijder wordende cirkels op het stille water veroorzaken. Ik wil dansen. Ik wil zijn.
Dansen is zo moeilijk. Mijn vingers raken wel de toetsen aan, mijn vingers veroorzaken wel een melodie, mijn melodie is wel een lied, maar ik zit als in een Vicotriaans corset gedwongen rechtop op de pianokruk. De liedjes klinken als saaie etuden waar geen muziek in zit. Elke dag opnieuw, elke dag opnieuw begin ik weer aan de oefeningen, elke dag raak ik de toetsen aan, maar dansen is zo moeilijk.
Maar soms hoef ik slechts mijn ogen te sluiten. Dan speel ik mijn gebroken akkoorden, zonder op te letten. Dan speel ik de melodie, zonder de muziek te zien. Dan zing ik gepassioneerd en ben ik bij mijn meer. Dan dans ik tussen de vlinders en zwem ik in het donkere water tussen de oude bomen. En droom ik over later.
Vanavond niet, vanavond heb ik hulp nodig om te kunnen dansen. Maar morgen, of overmorgen, of de dag erna, of volgende week, of volgende maand, of volgend kwartaal, of volgend jaar, of het jaar daarna, zal mijn huis vol muziek zijn. Dan zal ik dansend strijken, poetsen, breien, tuinieren, piano spelen. Dan zal ik dansend zijn.