Mijn hakjes tikken zo driftig op het plaveisel dat het lijkt alsof ik op de vlucht ben, maar niet wil rennen. Feitelijk ben ik het ook, maar hoe hard ik ook loop, ik kan mezelf niet ontlopen. Het regent te zacht om mijn paraplu open te doen, aan mijn pols bungelt hij in het felle ritme van mijn stappen. De band van mijn schoudertas is te lang, het blauwe tasje botst in hetzelfde ritme steeds op mijn billen. Ik zou de band eigenlijk korter moeten maken, zodat hij zou meebewegen in hetzelfde tempo als mijn lichaam.
Het geasfalteerde metalen dek van de brug laat het klikken net een tikkel feller klinken.
De vieze, kale, grauwe, kille winterregen dringt niet door tot mijn lange, vilten winterjas. De kleine druppels blijven erbovenop ligen. Mijn warme, blauwfluwelen rok houdt mijn winterbenen warm en beschut. Alleen mijn voeten worden steeds natter.
Ik heb vandaag mijn oude hakjes aan gedaan. Ik kan kilometers lopen op de hakjes, dat heb ik dan ook al vaak gedaan. De schoenen zijn gevormd naar mijn voeten en ik weet dat ik de vier kilometer door Cronesteyn zonder pijn of bladeren kan volbrengen. Het zijn oude hakjes, thuis liggen nieuwe al te wachten op een nieuwe winter.
Deze hakjes zitten vol grauwe vlekken van al het zand dat ze tegen kwamen. Er zitten gaten in de punten, van alle keren dat ik struikelde. De hakken zijn scheef afgesleten doordat ik mijn gewicht net iets anders dan standaardschoenen vereisen verzet. In de hakken kun je de spijkers die telkens bewakingspoortjes af laten gaan zien zitten. Zelfs die zijn inmiddels afgesleten. Maar ze zitten zo comfortabel als mijn sandalen.
Het schelpenpad dempt het klikken tot een soppend geluid. Het water sijpelt door de versleten zolen en de gaten in de punten. Mijn voeten worden kouder en natter en killer. De driftige woede is gedempt, nu rest de vertragende kilte in mijn hoofd. Iedere stap wordt vermoeiender, iedere stap kost meer energie, iedere stap gaat trager.
Mijn hoofd zingt een zomerlied dat niet in deze ijzige, grauwe winterdag thuis hoort. Bij de volkstuinen maakt het schelpenpad weer plaats voor asfalt. Ik probeer in het ritme van het lied verder te stappen. Niet driftig, maar deftig en melodieus. Ik zie iemand lopen met een paraplu en besef dat het harder is gaan regenen. Onder het driftige getik van de regen bereik ik de snelweg. Het geluid van mijn hakken en de druppels wordt overstemd door de voorbijrazende auto’s. Op het viaduct zie ik het restaurant al liggen dat vandaag mijn bestemming is.
Hoe ik thuis ga komen straks, dat weet ik nodig niet. Nu eerst een welverdiende pot thee, stil zitten en mijn schoenen laten drogen. Even zitten en alle drift buiten laten.