Met mijn ogen dicht luister ik naar het zachte tikken van de regen. De regelmaat kalmeert me. Onder het dekbed is het warm en voelt het veilig. Ik draai me om en ga op mijn zij liggen. Mijn benen opgekruld. Mijn handen onder het kussen waarop mijn hoofd ligt. Het rustige regelmatige tikken dat me wakker maakte gaat steeds en steeds weer door. Ik waan me in het huis van vroeger waar de regen tikte tegen mijn zolderraam. Mijn grote, comfortabele boxspring wordt mijn prinsessenbed van vroeger met een groot goudkleurig metalen hart als hoofd en voeteneinde.
In mijn donkere slaapkamer was ik bang als na een heftig onweer alleen nog het tikken van de regen overbleef. Bij het onweer kan ik gaan tellen bij de flits en kwam de donder vanzelf weer. Het tikken van de regen op het raam en op de pannen van het schuine dak, dat is pas angstaanjagend. Met alle moed die ik kan verzamelen doe ik mijn ogen open. Het schijnsel van de lantaarnpaal aan de overzijde van de weg doet dankzij de regen spookachtig aan. Heel erg ver aan de horizon zie ik nog het weerlichten als restanten van het onweer dat is geweest.
Ik sla mijn deken terug. Het is koud
buiten mijn bed. Ik ga rechtop zitten, automatisch buk ik wat om de
harde rand van de dakbalk te ontwijken. Voorzichtig zakken mijn
voeten op het donkerblauwe tapijt. Hoewel in mijn donkere kamer niets
anders dan verschillende tinten donker bestaan. Ik haal diep adem en
probeer mezelf ertoe te zetten op te staan. Er is immers een plek die
nog wel veilig is, die beschermt door mijn angstige gedachten en de
spookachtige slagregens. Ik loop de houten trap af naar de eerste
verdieping en doe de deur van mijn ouders slaapkamer open.
Daar is
het feest. Het licht is nog aan en mijn ouders proberen mijn zussen
die al tijdens het onweer veiligheid zochten tot stilte, rust en
slapen te manen. In het grote bed is het druk, mijn twee grote en
mijn twee kleine zussen liggen tussen en naast mijn ouders. De zussen
aan de rand van het bed doen hard hun best om niet uit het grote bed
te gaan vallen. Ik ben zoals zo vaak de laatste, en de laatste moet
bij het voeteneinde. Waarom ben ik toch niet bang voor het onweer,
zoals mijn zussen, maar voor de regens die erop volgen…
Ik hoor
het gezellig getik op mijn slaapkamerraam en doe mijn ogen open. Ik
tijger door mijn bed tot ik de gordijnen op een kiertje kan openen.
Ik zie de straatlantaarn aan de overkant van de weg. In het schijnsel
zie ik de strepen van de regen, de straatstenen glimmen van het
water. Het is niet het veilige grote bed van mijn ouders, maar mijn
eigen grote, warme, veilige boxspring. Ik doe mijn ogen dicht en het
ritme brengt me in slaap.