“Dans maar.” Ik probeer mezelf over
te halen. De muziek staat al zachtjes aan en ik wacht tot het moment
komt dat ik mee kan zingen. Ik fluister de eerste woorden en zet het
volume omhoog. Ik zing vol overgave nog harder, zo hard dat mijn
buikspieren moeten werken om de lucht gelijkmatig langs mijn
stembanden te sturen. Ik mag hard zingen, volgens mijn pianoleraar
zing ik minder vals dan altijd tegen mij werd vertelt.
Ik zet de
muziek op stop en sluit mijn gordijnen. Ik zet de muziek opnieuw aan
en zing en dans en druk op pauze. Ik gooi mijn hakken uit en trek
mijn sloffen aan. Zo durf ik wel te dansen. Opnieuw start ik de
muziek en ik zing niet alleen vol overgave, maar ik dans ook. Al het
vuur en alle passie die ik heb gooi ik in de muziek, in passen die
niet bestaan, in een ritme dat ik niet volg. Ik lag om mezelf en om
mijn schaamte tussen een couplet en een refrein in.
Mijn gedachten
lachen, “dans dan maar,” zeggen ze tegen mij. “Dans maar op je
lievelingsmuziek, dans maar met de woorden die ze je vertellen.” Ik
durf het en ik doe het. Tussen de kieren van de gordijnen schijnt de
zon in een streepje naar binnen.
Waarom zou ik toch de zon buiten
sluiten? Waarom zou ik me toch schamen, ik dans misschien geen pasjes
en ik zing niet als Herman van Veen, maar mijn passie wordt er niet
minder door. En ik schaam me niet voor mijn passie. Ik hoef me niet
voor mijn passie te schamen.
Dan is de muziek afgelopen. Ik zet
YouTube op stop en ga achter mijn piano spelen. Sinds kort heb ik de
bladmuziek. Geduldig oefening ik tot de loopjes bijna hetzelfde ritme
hebben als mijn filmpjes. Bijna, want mijn muziek is uniek. Mijn
voeten staan welliswaar stil, maar pas als mijn vingers dansen, danst
mijn hoofd ook mee.