De schuifdeuren schuiven achter mij
dicht. De zon doet net iets te hard zijn best voor mijn aan het
binnenlicht gewende ogen. Ik sla linksaf. Straks heb ik links en
rechts van het voetpad en fietspad wuivend duingras. Ik ben zo
voorzichtig als altijd bij het passeren van de verschillende
kruisingen. De auto’s die van het Poortgebouw afkomen zijn zoals
altijd beleefd en oplettend. De fietsers zijn dat zoals altijd
niet.
Op bevel van mijn OV-chipkaart gaan de poortjes open om mij
het station in en uit te laten. Bus 400 komt over twee minuten. Bus 1
naar Leiderdorp over tien. Ik wacht liever acht minuten extra dan dat
ik vijf minuten langer moet lopen. Een bedelaar spreekt mij aan. Ze
krijgen nooit iets van me, anders dan een koek, wat fruit of een
flesje cola als dat in mijn tas zit. Ze krijgen wel een glimlach en
een vriendelijke vraag ‘Hoe gaat het met je’ gesteld uit oprechte
belangstelling waar ze soms wel en soms niet op zitten te
wachten.
Vandaag zit ik er niet op te wachten. Vandaag wil ik
wezeloos voor me uit staren op het stationsplein en wil ik zelf mijn
cola opdrinken. Er kan maar net iets van een glimlach rond mijn
lippen spelen, maar ik weet dat mijn ogen niet mee doen. In de bus
neem ik de voorste stoel in beslag. Vandaag heb ik geen last van
prikkelgevoeligheid, vandaag wil ik gewoon elk restje energie dat ik
kan besparen besparen. Ik voel namelijk heel erg langzaam de energie
uit mij glippen.
Bij mijn halte stap ik uit en ik vergeet
vriendelijk naar de buschauffeur te zwaaien. Mijn tas met enkel mijn
notitieblok, etui en telefoon begint steeds zwaarder te wegen. Ik
laat de portiekdeur hard achter me dichtslaan, in plaats van hem
subtiel te sluiten. In mijn huis trap ik mijn schoenen uit en plof op
mijn bank.
Al dertien jaar hobbel ik van therapie naar therapie.
Ik heb alleen nog nooit gehad dat ik na een therapiesessie alleen nog
maar chocolade en slagroom kon eten, of cola en zoete limonadesiroop
kon drinken.