Wat rest is een donkerbruin prutje.
In mijn wanhopige hoop mijn hoofd onder controle te krijgen ben ik gaan kokkerellen. Ik heb veel te veel kaneel, basterdsuiker en kruidnagels in een pan gegooid. De stoofperen die nog hingen nadat er al velen door de wind en de vogels van de boom vielen, heb ik gered en geplukt. Aan de deur van mijn buurvrouw hangt nu een volle zak. De woonbegeleider van mijn andere buurvrouw liet ik de hoogste peren plukken en meenemen. Ik doneerde aan mensen bij wie ik Mariabeeldjes mocht afhalen of die door mij afgedankte rotzooi bij mij kwamen halen.
Wespen nemen bezit van de aangevreten exemplaren. Een herinnering aan mijn druivenpluk van vorig jaar. Daar zaten toen ook heel veel wespen in de trossen. Dit jaar moet ik eerder mijn druiven plukken dan vorig jaar en volgend jaar moet ik eerder mijn peren plukken dan dit jaar. Ik ben niet bang voor wespen, niet meer. Ik ben zeker niet bang voor pijn. Mijn rare hoofd dat zo hard hoopt dat pijn het rare stopt. Dat maakt mijn hoofd misschien nog wel raarder.
Ik schil mijn peren en snijdt ze in stukken. De belofte van een lekker toetjes, een zoet ontbijt en heerlijke nachtelijke snacks. Een huis dat naar herfst geurt. De belofte van kokerrellen en rust in mijn kop. De belofte van vanavond gewoon slapen zonder zelfdestructieve gedachten, zonder mijn rare, nare hoofd. De belofte van een betere avond dan gisteren. De hoop, de wanhopige hoop op een betere avond dan gisteren.
Sinds 18 juli 2019 is slechter immers geen optie meer. Doodgaan is geen optie meer.
De belofte blijft slechts een belofte. De hoop blijkt halverwege de middag volledig ongegrond. De enige optie is adequaat en op tijd hulp vragen. De enige optie is dit. Hoe graag had ik op de dag dat dit verlengd moest worden gezegd dat het niet nodig was geweest. Mijn ‘bed op recept’, de optie om een nacht op de afdeling door te brengen.
De peren zijn nog hard, het prutje heeft amper gekookt. Tocht zet ik het gas uit en pak ik mijn tas in.
De avond word niet beter. Wel eet ik goed, had ik een goed gesprek, een dankbaar publiek voor mijn pianospel en een avond met afleiding. Deze enorme door mezelf opgeworpen drempel om te voorkomen dat ik mezelf wat aan te doen maakt het niet makkelijker voor me. Ik realiseer me: de makkelijkere optie bestaat niet meer.
Een dag later breng ik thuis mijn prutje aan de kook. Op de achtergrond zingen Thomas Acda en Paul de Munnik. Ik stop mijn peren in bakjes. Ik hoor het ruisen van de kraan die mijn bad vult. Ik hoop niet. Er is geen belofte. Dat is niet nodig. Ik ben weer rustig. Voor nu ben ik weer even herstelt en verlost van mijn nare hoofd. Er is alleen de belofte, de optie, dat ik het dus ook anders kan. Ik kan het tot mijn grote verbazing anders. Ik kan het verdragen en daarna gaat het ook weer over en wordt het minder.
Ik neurie mee met de muziek en wieg mee met de melodie. Ik laat mijn suiker-kaneel-kuidnagel-prutje inkoken, ik gooi het door een zeef. Donkerbruine, zoete suikerkaneel siroop als belofte van het op smaak maken van fruitsalades. Een ontbijt. Middernachtsnack. Pannenkoeken. IJs. Warme melk. Of… Er zijn zoveel opties.