Het is herfst en het is weer zo’n dag. Ik trek de jurk van gisteren aan. Oud en comfortabel. Ik zoek een thermolegging tussen mijn panty’s en doe er dikke kousen overeen. Over mijn jurk trek ik een warme trui die ik bewust twee maten te groot kocht. De kam gaat onsoepel door mijn donkerbruine haren. Gisteren heb ik ze gewassen en ik ben met natte haren naar bed gegaan. In de badkamer haal ik de make-up van gisteren van mijn ogen.
Het is niet mijn dag. Wat wil je anders. Na een langere werkweek dan normaal, een huiswerkdag van zeven uur en een schooldag van zes uur exclusief reistijd, ben ik aardig gebroken. Ik ben moe en prikkelbaar.
Toen ik net nog in bed lag hoorde ik buiten de regen al vallen. Ik zette een kop koffie. Ik at een bakje kiwi’s met yoghurt, noten en honing leeg. Daarna kleedde ik me aan en deed mijn haren goed. De verwarming hoefde niet aan.
Mijn winterschoenen lekken, weet ik. Ik heb nog geen nieuwe gekocht. Dat doe ik altijd pas als de oude echt uit elkaar beginnen te vallen. Dat moment is bijna bereikt, maar nog niet helemaal. Ik pak de witte paraplu die altijd aan mijn kapstok hangt. Ik gooi de huissleutels in de zak van mijn trui en ga naar buiten.
Het herfst, maar nog niet koud. Mijn dikke trui is ruim voldoende, ik heb geen jas nodig. Na de eerste stappen door een plas voel ik aan mijn natte sokken dat nieuwe schoenen eigenlijk toch wel heel hard nodig zijn.
Herfst in mijn groene jaren-dertigwijk is gevuld met kleuren. De bomen en struiken kennen alle soorten rode, gele, oranje, groene tinten die er bestaan. En er zijn heel erg veel bomen en struiken. Ik hou van mijn wijk. Ook vandaag. Of juist vandaag.
Op de stoep liggen natte bladeren die door iedereen die er loopt verder vermalen worden tot moes. Het is herfst, dus er vallen iedere dag voldoende gekleurde bladeren om voor iedereen nieuwe natte bladeren aan te leveren om over te kunnen lopen. De regen tikt op mijn paraplu. Er vallen spetters op mijn koude handen. De wijk is stil.
Hoe anders was drie jaar geleden dat ik ’s ochtends mijn gordijnen open deed en ontdekte dat er een herfststorm was opgestoken. De storm waaide woest de bladeren naar boven en naar beneden. Met mijn benen tegen de warme verwarming keek ik ernaar. Op die dag besloot ik me te laten voeren daar naar waar de storm in mijn hoofd me naartoe zou brengen. Op die dag besloot ik te gaan dansen.
Terwijl ik mistroostig verder loop door de mistroostige dag bedenk ik dat het best prettig is dat het tegenwoordig niet iedere dag meer stormt. Niet iedere dag hoeft fijn te zijn, maar dat het niet iedere dag meer stormt is wel heel fijn.