Mijn wekker gaat. Vrijdagochtend acht uur. Ik weet waarom hij zo vroeg gaat, maar ik wil het niet weten. Ik druk op de snoozeknop en draai me nog een keer om. Vrijdagochtend vijf over acht. Blijkbaar is het me gelukt om nog even een paar minuten extra te slapen. Fijn.
Maar ik kan niet langen in mijn warme nest blijven liggen, anders ben ik straks te laat. Ik reik naar het knop je van mijn nachtlampje. Ik draai me kreunend op mijn zij. Ik gooi mijn voeten over de rand van mij matras en ik duw mezelf omhoog tot ik op de rand zit. Wat moet ik eerst doen.
Naar het toilet, of toch eerst mijn pantoffels aan trekken? Of ligt de prioriteit toch bij de verwarming aanzetten, koffie maken, tas inpakken of aankleden. Ik weet het niet en zit besluiteloos op de rand van mijn bed. Mijn blaas doet pijn, net zoals mijn rug en ik heb dorst.
Een kwartier later ben ik toch nog aangekleed en denk ik na over welke schoenen ik aan ga trekken. De lelijke wandelschoenen, de hakjes waar ik uren op kan lopen, de gympen die ik straks nodig heb voor sport, de sandalen die bij deze lentedag passen of, als ik geen keuze kan maken, maar gewoon op blote voeten. Ik besluit te kiezen voor de schoenen die ik het eerste kan vinden.
Op mijn lijstje staat naar de GGZ wandelen. Iedere stap is loodzwaar en als ik aan het einde van de straat ben stel ik mijn plan bij. Ik loop naar de bakker voor ontbijt en pak daarna de bus. Bij het station verdedig ik mijn broodje tegen de meeuwen.
De wachtkamer is niet te vergelijken met het kantoor. Er staan planten en vrolijke stoelen, maar het is een ziekenhuis. Bij het drinken van automatenbekerkoffie mis ik het vrolijke gepruttel en de heerlijk grote mokken. Om het kleine kartonnen bekertje kan ik mijn handen niet warmen. Op mijn telefoon kan ik alleen in mijn eigen werkmail, niet in alle andere mailboxen die ik beheer.
Vanochtend maken planningen en doelen. Precies de methode waarop ik een archief opzet, een boek schrijf en de methode van lesgeven baseer. Nu gaat het alleen over mijn hoofd. Mijn doelen zijn aankleden en tanden poetsen en ik moet mezelf managen. En dat stomme hoofd doet niet wat ik wil. Ik geef de verpleging snauw en als ze niet terug snauwt word ik boos. Als ik boos ben ga ik huilen. Als ik ga huilen weet ik maar één manier om de controle terug te krijgen. Ik zet mijn vingernagels in mijn armen en ik krijg terug dat ze zien dat ik van streek ben. Ik wil dit niet laten zien. Ik wil niet dat mijn groepsgenoten of welke vreemde dan ook dit zien. Ik pak mijn spullen en loop weg.
In het toilet zak ik snikkend op de grond.
Blijkbaar word ik chagrijnig van mijn masker laten zakken. Iedere gelegenheid die ik de gelegenheid krijg word boos op de verpleging. Ik wil niet de huilende Lonneke zijn, ik wil die chagrijnige Lonneke niet zijn, ik wil niet een depressieve patiënt zijn. En dat ben ik allemaal wel. Sorry verpleging. Sorry wereld. Sorry dat ik ben wie ik nu ben.
Één geluk: van al dat huilen en boos doen word ik wel minder suïcidaal.