Binnen de schematherapie zijn er verschillende kindmodi. Het gekwetste kind kan door zes thema’s die in je jeugd speelden ontstaan. Vroege verlieservaringen. Het buitenbeentje zijn geweest. (Psychische) mishandeling. Vaak bekritiseerd zijn. Emotionele verwaarlozing. Niet door je ouders gemotiveerd zijn om keuzes te maken die tegen de wens van hen ingingen.
Mijn jeugd bestond vanaf mijn achtste uit ‘zorgen voor’. Voor de vele, al dan niet gehandicapte, pleegkinderen die ook soms dood gingen. Netwerkplaatsingen die terug naar hun ouders gingen. Mijn vader wist er wel voor te zorgen dat wij ons perfect gedroegen. Altijd beleefd, niet huilen en zo hoog mogelijke cijfers. Hierdoor was ik anders dan anderen en werd ik veel gepest. Er was niet veel aandacht over na de zorgen voor mijn broertjes en zusjes. Ik herinner me dat ik een keer wegliep en toen ik zelf belde, ik nog niet gemist werd.
Enfin, ik zou er een boek over kunnen schrijven.
Op dit moment ga in naar de ADB, acute dagbehandeling. Een groepsgerichte behandeling die draait om structuur en coping mechanismen. Heel praktisch dus, supernuttig en zeker geen therapiesessies die draaien om gevoelens en gedachten. Nee, het draait om op hele praktische wijze om te gaan met die dingen.
Tijdens de ADB is mijn innerlijke kind wakker geworden. Iedere keer als ze stil gezet wordt, huilt ze. In de groep zo zachtjes en onzichtbaar mogelijk om te voorkomen dat haar vader boos wordt. In het toilet en thuis met grote, grove uithalen. Mijn kind wil gewoon even flink uithuilen en een arm over haar schouder krijgen. Ze wil niet allerlei technieken toegereikt krijgen om het te minderen. Die technieken heeft ze al lang geleden geleerd en hebben haar in deze problemen gebracht.
Huilen zorgt er namelijk voor dat ik niet mezelf van alles wil aandoen. Wegstoppen geeft zelfdestructiviteit. Huilen zorgt voor rust in mijn hoofd en hart.
Daarom snauwt mijn kind, zoals de volwassene dat nooit zou durven, iedere keer als de verpleging ook maar dreigt niet naar mij en mijn gevoelens te luisteren. Iets waar verpleging gericht op praktische dingen best goed in is. Maar goed, mijn innerlijke kind is volledig los gegaan en niet meer te temmen.
Ik ken dit innerlijke kind helemaal niet, maar (zolang mijn behandelaren niet boos worden omdat ik huil, wat vrij onwaarschijnlijk is omdat dat zelfs in een situatie met tegenoverdracht niet gebeurde) ik kan wel experimenteren met wat mijn kind nodig heeft en hoe ik ervoor kan zorgen dat ik dat krijg.
‘Mijn innerlijke kind wil geen praktische ondersteuning,’ zeg ik tijdens het gesprek dat ik vorige week vroeg. ‘Zij wil getroost worden. Het past niet bij jullie taak, jullie manier van werken om haar te troosten. Maar ik kan dat wel. Ik kan haar troost, liefde en aandacht geven. Daarom vraag ik nu de ruimte om mezelf dat te geven en loop ik dus soms even weg.’
En zo geschiede.
Wauw… dank je wel voor het delen.
En ook behandelaren en verpleegkundigen hebben een innerlijk kind vanuit hun eigen verhaal.
Prachtig hoe helder jij het beschrijft en daardoor inzichtelijk maakt. Chapeau!
Hartelijke groet, Anna
Dank je voor je bericht. Dit beschouw ik als een erg groot compliment. Dank!