Onlangs blies iemand zijn appartement op. Het was een psychiatrische patiënt. De nieuwslezer bracht dit gegeven alsof het één logisch op het andere volgde.
Ik ben zelf een psychiatrische patiënt en met mij velen. En ik zie mezelf eigenlijk niet in staat om mijn appartement op te blazen door de gaskraan open te zetten. Dat ik zo ver kan zijn dat ik mezelf van het leven wil beroven.
Als ik op het station sta en op de borden zie dat er een aanrijding is geweest met een persoon, dan gaan mijn gedachten even uit naar de machinist, de nabestaanden en de persoon die op dat moment zo wanhopig was om uit het leven te stappen.
Daarna bedenk ik via welke omreisroute ik het snelste naar de plaats van mijn bestemming kan komen. Ik kan me domweg niet indenken hoe wanhopig je op zo’n moment moet zijn.
En dat terwijl ik al een aantal keer naar een treinstation ben gegaan. Net iets te dicht tegen de rand van het perron gaan staan om de snelheid van de voorbijrazende intercity te voelen. De mentaliteit van ik wil wel springen, maar ik durf niet. Als de aanzuigende kracht me had gegrepen, dan had ik het niet erg gevonden.
Vrees niet, als ik zo wanhopig ben om uit het leven te stappen, als ik niet inzie dat ik me morgen weer wat beter zal voelen. Of anders overmorgen of de week erna. Het is dan de depressie die mij van het leven heeft beroofd, niet ikzelf.
Denk daar aan als het nieuws bericht over de zoveelste psychiatrische patiënt, als de NS vertraagd is door de zoveelste aanrijding met een persoon. Ze zijn zoveel meer dan een psychiatrische patiënt. Ze zijn allemaal Lonneke’s met hun eigen achtergrond, hun eigen verhaal en hun eigen moment dat ze niet achter de horizon konden kijken.