Ooit legde ik aan kleine kinderen uit wat een depressie is. Zij kwamen aan met de definitie ‘een raar hoofd.’ Want welk hoofd is niet raar, als het dingen verzint zoals dat je niet aardig bent, dan je nooit meer lief wordt gevonden, dat je niets voldoende kunt of (maar die heb ik toen niet uitgelegd) dat je het niet waard bent om te leven.
En dat samen met een grote doos zwarte watten in je hoofd die je belemmerd in het verzinnen van zinnen, het maken van analyses en het aanbrengen van structuur. Een grote handicap als je gewend bent dit als schrijfster om te zetten in tekst. Het liefst poëtisch, zoals je dat het mooiste kunt als je volledig ongeremd kunt associëren. Associëren bestaat niet in de grote doos vol watten. Ik hou van associëren.
Dat rare hoofd toch. De rare, vreemde gedachten die niet bij me horen en me na weken inmiddels zo vertrouwd lijken als de oude jas van mijn moeder die nog steeds aan mijn kapstok hangt. Dat rare, vreemde gedrag dat ik niet ben. Niet meer houden van koken, van fruit of andere gezonde dingen eten. Kortaf en pinnig zijn. Ik wil het niet. Ik ben het.
Ik stoei met alle dingen die ik de afgelopen anderhalf jaar heb opgezet. Ik stoei met schrijven, mijn ZZP-schap, een stom boek dat alleen nog geprint wordt omdat ik er al zoveel van heb verkocht, mijn studie waar ik nauwelijks informatie kan opsnuiven, het werk wat ik puur op automatisme nog doe. Ik kan het niet meer, en zeker niet op het niveau dat mij normaal gesproken zo vertrouwd is.
Ik bijt me vast in toekomstplannen. Een toekomst die ik het allerliefste zou willen afgelasten. Maar ik bijt me vast. Ik boek een vakantie, ik zoek naar vacatures en teken me in voor mijn examen. Eigenlijk wil ik ermee stoppen. De hele dag. Bijna de hele dag. Het is goed geweest. Het is klaar. De afspraak van 18 juli dat ik door zou gaan is slechts een fluistering. Dat rare hoofd schreeuwt iets anders.
Ik ben nu even ver weg van thuis. Van de was die moet worden gedaan. Het eten dat moet worden verzonnen. De boodschappen die moeten worden besteld. Het huis dat moet worden gepoetst. De strijk die moet worden gestreken. Het naar buiten gaan waartoe ik me moet dwingen. De sociale contacten die ik wil vermijden. Zo graag wil vermijden.
Maar dankzij corona bestaat thuiswerken, dus werk ik ‘thuis’ in het Respijthuis. Knutsel ik daar aan mijn wekelijkse presentaties, mijn blogs, mijn boek. Heb ik er mijn gesprekken, mijn ‘ruis’. Dagelijks voor tien uit bed komen en aankleden wat al drie weken een regelmatig mislukt dagdoel is. Kan ik samen met iemand naar buiten. En schrijf ik een blog.