De herfstwind laat de bladeren dansen over de grond en in de lucht. Een regen van roodgouden bladeren waait door mijn haren. Ze zijn niet bruin. Ze zijn niet verteerd. Ze zijn nu nog vrij. Vrij om te dansen.
Ik had uren moeten slapen. Uren te vluchten van de steeds weerkerende en ernstig wordende depressies. Of eigenlijk had ik langer willen slapen.
In plaats daarvan werd ik vier uur later wakker. Om half één ‘s nachts belde ik de crisisdienst. Om half twee stond ik onder de douche. Om twee uur deed ik mijn pyjama aan. Om half drie lag ik weer te slapen.
Om tien uur stond ik op. Een kwartier later kwam de psychiatrische thuiszorg.
De nacht was voorbij. De nacht waar ik zo tegen gevochten had. De nacht waarin ik zo gevochten had. De nacht waar ik zo naar had uitgekeken. De nacht waarvan ik had gehoopt dat hij nooit over zou gaan. De nacht waarin mijn dans met mijn depressies voorbij zou zijn.
De ochtend was begonnen.
Ik ben vrij. Ik ben vrij om van de wind en de dansende bladeren te genieten. Van de golven op de singels. Ik mag met ze mee dansen, met ze mee bewegen.
Ik ben vrij om naar de zee te gaan, het schuim op de golven, het zand in mijn haren.
Thuis dans ik de salsa, gordijnen open, de muziek hard, vol overgave. Kinderen rennen schaterlachend door de nette hoopjes bladeren. Ze laten de gevallen bladeren weer dansen.
Ik zal een nieuw gevecht aan gaan. Een nieuwe nacht om tegen te vechten. Een nieuwe nacht om in te vechten. Een nieuwe nacht om me te verheugen niet meer wakker te worden. Elke nacht opnieuw, zolang mijn depressies er zijn.
Bladeren zullen verteren. Het water in de singels zal bevriezen. Maar de kinderen zullen schateren van het lachen tijdens het schaatsen. De knoppen van de bomen zullen zwellen. De eerste bladeren zullen ruisen in de wind.
En ik zal dansen. En ik zal vrij zijn. Vrij om te vechten tot de ochtend komt.