De bank is oud, hij is nog van mijn ouders geweest. Ik kan me herinneren dat hij ooit een groen, grijze bekleding had en in de woonkamer stond. Ik kan me herinneren dat er een geel, blauw geruit kleed overheen lag en in de televisiekamer stond. Nu heeft hij een onduidelijke mengeling van mintroze, zachtblauwe, grauwgroene en lichtgrijze vlakken die vast erg modieus waren eind jaren tachtig. Er zitten koffievlekken in die er nooit meer uit zullen gaan. Er zit een afdruk van een sigarettenpeuk in die er ooit in brandde. Er zitten haken in die de kat waarmee ik opgroeide erin kraste. De bank is ooit wat stuntelig gerepareerd toen één van de steunbalken het begaf.
Het is niet de bank van mijn ouders. Het is mijn bank.
Mijn bank en ik hebben samen veel meegemaakt. Ik sliep erop als met drie oktober het lawaai in mijn woonkamer minder was dan in mijn slaapkamer. Ik sliep erop als ik met negenendertig twee koortsig zweefde tussen slapen en waken. Ik sliep erop als ik mijn bed afstond aan mijn logeetjes. Mijn el-cidkindjes sliepen erop op zoek naar een prettigere overnachtingsplaats dan het universitair sportcentrum.
Tegenwoordig woon ik in een buitenwijk. Ik hoef het lawaai van drie oktober niet meer buiten te sluiten. Mijn el-cidkindjes logeren liever bij iemand die in het centrum woont. En als ik ziek ben zet ik mijn laptop naast me in mijn grote bed.
En toch blijft mijn bank belangrijk voor mij. Tegenwoordig is hij misschien wel belangrijker dan ooit geworden. Het is mijn rustpunt. Mijn theepunt. De thee die ik drink volgens een nieuw ritueel.
De telefoon gaat uit, mijn laptop klap ik dicht.
Uit mijn buitenkast pak ik een kopje. Het is een senseokopje. Ik heb hem gekregen van Sinterklaas. Hij zat in een pakketje met een ontbijtbordje en een mueslikommetje. Ze zijn roze met wit. En met heel veel hartjes. Want ‘love’ is immers ‘all around’.
Met net voldoende water zet ik mijn grote waterkoker aan en wacht ik geduldig tot het water kookt en de waterkoker afslaat. Als het water kookt schenk ik het in mijn kleine hartjeskopje. Ik zet er een wit schaaltje op met gebarsten porselein. Die neem ik mee naar de woonkamer. Daar staat geduldig, speciaal voor dit ritueel, mijn theedoos met een groot assortiment aan smaakjes. Ik kies een zakje uit en na het zetten van een slap kopje thee doe ik het zakje in het schaaltje om te bewaren voor een volgend kopje. Ik pak een zoetje uit mijn bakje en stop het in mijn kopje.
De damp slaat van het hete water. Ik blaas zachtjes in het kopje. Mijn bril beslaat. Ik ruik welk smaakje ik vandaag heb uitgekozen. En ik ben geduldig.
Terwijl ik wacht tot de thee voldoende is afgekoeld om langzaam slurpend op te drinken, kijk ik naar buiten. Ik kijk naar de vlinderstruiken die ik laatst heb gesnoeid. Ik kijk naar de bramenstruiken die ik laatst heb opgebonden. Ik kijk naar de plekken waar twee weken gelden nog de bamboe groeide, die ik met wortel en al heb uitgeroeid. Ik kijk naar de knoppen in mijn perenboom. Ik kijk naar de eerste blaadjes van mijn rozenstruik. Ik kijk naar mijn vijver waar de eerste varens weer groeien. Ik kijk naar de narcissen die mijn aardbeienveldje omzomen. Ik kijk.
Tien minuten lang zit ik en kijk ik. Ik en mij. Naar ik en mijn tuin. Op ik en mijn bank.